Meditatie voor zondag 26 april 2020, door Gerjanne Eppink
Afgelopen week was ik betrokken bij een uitvaart. Een familie moest afscheid nemen van een vader. Niet overleden aan corona, maar toch. De afspraken die gemaakt moesten worden hadden wel met dit virus te maken: niet meer dan 30 mensen, onderling afstand houden, en vooral elkaar niet aanraken.
Behoedzaam probeerde iedereen zich aan de afspraken te houden, maar dat viel niet mee. Want juist bij deze gebeurtenis voelen mensen het gemis: het gemis van een arm om de schouder willen leggen, even dicht bij elkaar staan, en een laatste blik werpen op degene die je moet gaan loslaten. Samen huilen en elkaar een zakdoek aanreiken. Het mocht en het kon allemaal niet.
Bij zo’n gebeurtenis weet je het weer hoe belangrijk die aanraking voor mensen is. Het kunnen voelen van elkaar, elkaars warmte voelen, die hand van de ander in jouw hand, die troostende omhelzing. Je zoekt naar verbinding op andere manieren, en gelukkig, die werd ook gevonden. De nabijheid – zou je kunnen zeggen – hing in de lucht. De onderlinge verbondenheid en betrokkenheid, en ervaren van elkaars verdriet.
De afgelopen weken hebben we Pasen gevierd, en we zijn nog altijd in de Paastijd. De tijd waarin we nadenken over de Opgestane Heer. Proberen te begrijpen wat zijn Opstanding betekent. Wat ons dat wil zeggen.
In het Evangelie van Johannes, Johannes 20, horen wij hoe deze evangelist het onder woorden brengt. Zijn getuigenis over de Levende. De Gekruisigde, die is opgestaan. Wij volgden thuis de vieringen op TV van de ZDF. Wekelijks, om en om, worden diensten uitgezonden: de ene week een Katholischer Gottesdienst en de andere week een Evangelischer Gottesdienst. En ze zijn aan te raden! Indrukwekkend, diepzinnig en troostend, zo hebben wij deze diensten ervaren.
De laatste twee diensten, de Paasviering en de zondag na Pasen, werd stilgestaan bij Johannes 20. In dit hoofdstuk het getuigenis van Johannes. En in dit hoofdstuk vielen mij, door deze diensten, twee dingen op: dit hoofdstuk gaat ook over de aanraking. Het aanraken van de ander. Twee keer vertelt Johannes ons daarover. Het eerste deel gaat het over Maria Magdalena: zij is daar in de graftuin om haar heer te zoeken. Een indringend verhaal: hoe zij in haar verdriet daar staat, en hem niet vindt. Pas als zij haar naam hoort roepen herkent ze hem. Hij die ze eerst hield voor de tuinman staat daar, en ze herkent hem. ‘Rabboeni!’, zo roept ze, “mijn Meester!’. Daar staat hij, en ze wil hem omarmen, ze wil hem dicht bij zich hebben. Ze wil hem aanraken. Ze wordt tegengehouden: ‘Raak mij niet aan!’, zo zegt Jezus. Een verbod, dat we heden ten dage keer op keer horen. Niet dichtbij komen, niet aanraken.
Waarom mag ze hem niet aanraken? Ik begreep dat eerst niet. Pas door de uitleg op Paaszondag begreep ik het weer: omdat Maria het ‘oude’ terug wil. Terug naar hoe het was. Verlangen naar vroeger, toen Hij zo dichtbij was. Zoals wij allemaal het graag weer ‘gewoon’ willen hebben, en er naar verlangen. Zoals wij soms in onszelf het ongeduld of de boosheid voelen dat het niet kan.
Maria moet ervaren dat er iets veranderd is: deze Jezus is anders geworden. Hij is de Verrezene, de Heer die door die Verrijzenis anders is geworden dan voorheen. Maria slaat namelijk iets over: hoe deze Jezus die zij daar ziet ergens doorheen is gegaan. Tussen haar ‘vroeger’ en Zijn nabijheid, ligt de weg naar het kruis, de vernedering en de dood. Maria is geneigd om dat te willen vergeten. Maar ze wordt er hier door Jezus op gewezen: ‘Vergeet niet waar ik doorheen ben gegaan. Vergeet niet wat het mij gekost heeft’. Het zal niet meer worden zoals voorheen, en dat mag ook niet. Dat kruis mag niet vergeten worden. Ook de tijd als corona voorbij is, zal niet hetzelfde kunnen zijn als daarvoor. Mogelijk heeft het ons ook dingen ‘gebracht’ die we willen vasthouden.
Stof tot nadenken geeft ons dit gedeelte, waar ik nog lang niet klaar mee ben.
Dan gaat het verhaal in Johannes 20 verder, en dan opeens zien we weer iets over die aanraking terugkomen. Maar nu precies andersom! Het gaat over Thomas, een van de leerlingen. Hij hoort het getuigenis van zijn medebroeders: zij hebben de Heer gezien, en Hij is opgestaan. Maar Thomas kan dit nog niet vatten. En hij geeft aan dat hij bewijs wil hebben: hij wil de wonden zien in de handen en voeten, en de zijde. Hij wil weten of die Heer, over wie zijn vrienden spreken, of die woorden gaan over Jezus. Er volgt een bijzondere ontmoeting. Jezus komt daar waar de leerlingen bij elkaar zijn, en Thomas is er ook. En nu mag hij juist wel aanraken! ‘Voel aan mijn wonden, en weet dat ik het ben’, zegt Jezus.
Hier is de aanraking juist geboden! Geen verbod, geen ‘noli me tangere‘, maar juist: voel mijn wonden en weet hoe die gekomen zijn. Hoe tegenstrijdig kan het zijn in één hoofdstuk van het Evangelie. Waar Maria juist niet mocht aanraken, om te leren dat haar Heer, die zij in de tuin ontmoet, veranderd is, waar zij het niet bij het oude kan houden, moet Thomas aanraken om te benadrukken dat het de gekruisigde is, die de Levende wordt genoemd.
Ook al is het Pasen, het Feest van de Herrijzenis: het gaat om de Heer die in de diepte is geweest, die ‘geleden heeft onder Pontius Pilatus’. Deze is het, die de Levende is, die een ander perspectief laat zien: wij mogen geloven dat het donker voorbij zal gaan, we mogen vertrouwen dat we er doorheen komen! We mogen ervaren dat de diepte nóg zo diep kan zijn, maar deze Heer is er ook geweest, en weet van die donkerheid en die wanhoop.
Ik zou zeggen, laat er zelf nog eens de gedachten over gaan, en proef hoe in een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid in dit verhaal van Pasen een diepe kracht schuilt, en een troostrijke belofte: we mogen vertrouwen in die Heer die ons uit de diepte wil bevrijden en ons voorhoudt dat het Licht zal komen. Want Hij gaat ons voor die nieuwe toekomst in!
– Gerjanne Eppink