De zwaluwen zijn terug in Zuurdijk! Ze scheren over het land en maken me blij met hun capriolen in de lucht, alsof ze mij willen begroeten. Als ware acrobaten vliegen ze in en uit de overkapping van ons huis. Daar hebben ze vorig jaar drie nesten gebouwd door honderden natte kluitjes klei aan te vliegen en tegen de balk aan te plakken in een bolvorm, deze zijn opgedroogd en zo hebben ze binnen een week hun huisjes gemaakt. Ongelooflijk wendbaar zijn deze pijlsnelle vliegkunstenaars.
Vogels spreken tot mijn verbeelding, ze bewegen tussen hemel en aarde, zijn tegelijk kwetsbaar en sterk. Ze overleven in weer en wind en kunnen enorme afstanden afleggen. Vogels kunnen mij optillen uit melancholie of moedeloosheid, bieden troost wanneer ik bijvoorbeeld een buizerd zie zweven hoog in de lucht of een merel hoor zingen of een roodborstje observeer dat heel alert trippelt in het gras. Wij zijn als mensen gebonden aan de zwaartekracht, aan ons lichaam, aan de aarde, aan grenzen. Vogels stijgen daar bovenuit, ademen vrijheid, ze vliegen van noord naar zuid, van oost naar west. In hun vlucht herkennen wij onze dromen, onze lichtheid, ons verlangen.
En wat zijn de vleugels van die verbeeldingskracht belangrijk voor ons, vooral ook nu in deze onzekere, angstige tijd, waarin je je bevreemd en ontwricht kan voelen over wat er gaande is. Ook in de Bijbel is de vogel een dier met een belangrijke symbolische betekenis. Ik denk nu aan de duif die uitvloog na de zondvloed om op verkenning uit te gaan naar bewoonbaar land, om te zoeken naar toekomst temidden van de chaos. Uiteindelijk vindt zij drooggevallen land. Het lukt niet meteen de eerste keer, en de tweede ook nog niet. Maar de duif blijft gaan, tot drie keer toe onderneemt ze de vlucht over het water, klapwiekend en speurend naar vaste grond, naar toekomst. De vogel als beeld van hoop. Een lied dat ik graag zing is ‘Die mij droeg’ van Huub Oosterhuis, een tekst waarin de Eeuwige verbeeld wordt als een adelaar, een sterke vogel die ons draagt als we even niet meer verder kunnen.
Die mij droeg op adelaarsvleugels
die mij hebt geworpen in de ruimte
en als ik krijsend viel mij ondervangen
met uw wieken en weer opgegooid
totdat ik vliegen kon op eigen kracht…
– Matty Metzlar