De zon schijnt, heerlijk weer om even uit te waaien aan de Waddenkust. Ik besluit om te gaan fietsen naar Pieterburen, daar aangekomen parkeer ik mijn fiets en vanaf de Hoofdstraat loop ik het laatste stuk naar de dijk. Eerst wandel ik over een verharde weg langs vier monumentale boerderijen, die al generaties lang bewoond worden door dezelfde families. Ik loop langs uitgestrekte akkers waar het graan al hoog staat te wuiven, in de verte tekent zich de strakke lijn af van de Waddendijk. Ik passeer de boerderijen en loop over een smal karrenspoor, steek de oude zeedijk door, de slaperdijk en wandel verder. Het is stil, alleen het geluid van enkele meeuwen gaat met mij mee. Wat een ruimte is hier, het ruikt een beetje ziltig, je krijgt hier het ‘eilandgevoel’, boven mij welft zich een blauwe hemel met witte wolken, wat een geluk.
En dan ben ik bij de Waddendijk aangekomen, maak een klim omhoog en ben altijd weer benieuwd wat ik dan zal zien. Boven gekomen blijf ik staan bij paal 70. Voor mij strekt zich het prachtige landschap uit van het buitendijkse kweldergebied, uitlopend in het slik en het glinsterende water van de Waddenzee. Ik kan Schiermonnikoog zien liggen. De kwelders hebben een altijd wisselend kleurenpatroon afhankelijk van het weer en het seizoen. Het is stil, je ziet en hoort alleen vogels. Zeker bij hoogwater strijken er duizenden neer om te rusten en te eten. Dit is een plek die bij mij verwondering opwekt over het bestaan, de schepping en ontroering over de kwetsbaarheid van ons leven. Want je voelt je daar als mens klein, maar tegelijk ook verbonden met een geheel, opgenomen in een groter verband. Het is alsof eeuwigheid en eindigheid elkaar raken daar bij paal 70 op de dijk. En je beseft dat er ook strijd geleverd is en nog steeds wordt… ik sta op een dijk, product van menselijk ingrijpen om land te winnen en te beschermen. “Dei nait wil dieken mout wieken”, zeggen ze hier. Heftig is het water hier tekeer gegaan in het verleden, vele malen raasde een stormvloed over dit land. Maar nu liggen de akkers en de boerderijen er welvarend bij. Deze zomerse dag besluit ik met een mooi gedicht ‘Het wad’ van Johan van Delden.
Een ijle nevel, waardoor zonlicht dringt,
hangt boven slib en smalle kreken.
Een stilte, enkel onderbroken
door schor gekrijs van meeuwen.
Alsof de schepping zich herhaalt,
verschijnt het beeld van eeuwen:
land, water, lucht,
lucht, water, land.
Eb wacht op vloed,
die naderhand weer wijkt;
een rusteloze wisseling,
buiten de tijd bepaald.
Nog aarzelend ontsluit de zon
het buitendijks gebied,
waaruit een dwarrelende vlucht
van vogels zich begeeft
naar noordelijke streken.
– Matty Metzlar