Het is lente maar geen linkse lente. Toen vorige week woensdag om negen uur ’s avonds de uitslagen van de exitpoll van de verkiezingen naar buiten kwamen, bleek al snel dat de linkse partijen een historisch laag aantal zetels hadden gehaald. In de hoogtijdagen van Joop den Uyl haalde de PvdA wel eens 53 zetels; nu haalden de PvdA, GroenLinks en de SP samen maar 26 zetels. Veel van de zetels gingen naar D66 van Sigrid Kaag.
Ik stemde zoals meestal PvdA. Ik vind het belangrijk dat er een eerlijke verdeling van de welvaart is, dat kinderen uit minimagezinnen genoeg te eten hebben en naar school kunnen, dat er kansen zijn voor iedereen en dat we goed zorgen voor het milieu. Ik had gehoopt dat Lilianne Ploumen met haar ontwapenende nuchterheid nog voor een verrassing kon zorgen bij de verkiezingen maar die hoop bleef uit. Toen ik de volgende ochtend wakker werd en de verkiezingsuitslagen op me ingewerkt waren, realiseerde ik me dat ik bij een minderheid hoorde. Het socialisme is iets uit het verleden met een rode vlag, de Internationale, rooie vrouwen en de VARA-gids. Tegenwoordig stemmen mensen van links op de sociaal-liberalen van D66 of zijn ze opgeschoven naar rechts. Solidariteit lijkt iets uit het verleden.
Het lijkt erop dat veel mensen vooral voor hun eigen deelbelangen hebben gestemd. De horeca moet weer open, we moeten eerder met pensioen kunnen, er moeten niet te veel vluchtelingen ons land binnenkomen, boeren willen hun veestapel behouden. De stedelijke kosmopolieten willen een snelle energietransitie, aan de rechterkant willen kiezers Nederland houden zoals het is: liefst zo wit mogelijk (maar wel met zwarte piet…), zonder moskeeën, zonder windmolens en gewoon met elke avond een gehaktbal op het bord.
Ik mis de solidariteit. De socialisten hadden vroeger het verheffingsideaal, waarbij arbeiders door een goede opleiding het beter zouden krijgen. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten: mensen met een hoger inkomen betalen meer belasting, zodat mensen met een krappere beurs mee kunnen profiteren van de welvaart. Nu heb je de ziektekostenverzekering van Promovendum voor hoger opgeleiden: als je hoger opgeleid bent, betaal je minder premie omdat je dan vaker een betere gezondheid hebt.
Links is als de kerk. Ooit was het een bloeiende beweging, nu behoor je tot een vergrijzende minderheid als je naar de kerk gaat. De vorm spreekt veel mensen niet meer aan. We slapen op zondagmorgen liever uit of lezen de Happinez in plaats van dat we naar een preek luisteren over een boek met weerbarstige verhalen uit een andere cultuur van tweeduizend jaar en meer geleden.
En toch blijf ik! Ik vind de vorm van de kerk ook niet altijd even aansprekend. Een preek is vaak te weinig interactief, de taal van de liederen komt uit een ander tijdperk, de melodieën zijn vaak honderden jaren oud. Maar de boodschap van de verhalen blijft me aanspreken: dat ieder mens ertoe doet, een lamme gaat lopen, een blinde weer gaat zien, dat de dood niet het laatste woord heeft.
Het doet me denken aan een liedje van cabaretier Jeroen van Merwijk, een maatschappijkritische cabaretier. Hij werd door de recensenten geprezen, maar trok geen volle zalen. Toch bleef hij voorstellingen maken, wel twintig. Begin deze maand overleed hij op 65-jarige leeftijd aan kanker. In het liedje ‘Ik geloof’ zingt hij over de dingen waarin hij gelooft: in het vechten tegen bierkaaien, in een wang voor een wang, een tand voor een tand, in verbeelding en in theater. Als conclusie trekt hij: “Met de moed van de wanhoop en tegen beter weten in blijf ik geloven omdat het wel moet.”
Al behoor ik misschien tot een minderheid, ik blijf in mijn idealen geloven. Het is misschien niet hip maar ik moet wel.
– Tim Smid
Beluister op Youtube het liedje ‘Ik geloof’ van Jeroen van Merwijk.