Kerstschilderingen in het hoogkoor: de besnijdenis

In vervolg op de toelichting op de kerstschilderingen in het hoogkoor van de Martinikerk, zoals die in de kersnachtviering werd gegeven, en de uitleg rond 28 december bij de schildering van de kindermoord, volgt hier een beschrijving van de schildering van besnijdenis. Deze ‘besnijdenis’ wordt in het kerkelijk jaar altijd gememoreerd op/rond 1 januari, ofwel: ‘octaaf op kerst’. Nu blijkt al uit het woord ‘memoreren’ dat ik eigenlijk niet goed weet te kiezen tussen ‘herdenken’ of ‘vieren’. Memoreren is dan wel zo veilig.

De besnijdenis. Foto: Hans van der Veen

Wat zien we op de schildering? Wat allereerst opvalt is een onderscheid tussen ‘hoofdrolspelers’ en ‘figuranten’ wat betreft hun kleding. Hoofdrolspelers (in elk geval Maria, priester, Jozef), zijn gekleed in kleding uit het begin van onze jaartelling, ofwel uit de tijd van de geboorte van Christus. De figuranten zijn afgebeeld in kleding uit de tijd van de creatie van deze schilderingen (vermoedelijk ergens tussen 1535-1545). Maria staat zoals altijd afgebeeld in het blauw. De priester die de besnijdenis verricht is afgebeeld in het geel. Mogelijk houdt de keuze van deze kleur (geel = kleur van de haat) verband met het feit dat het priesterdom later ook Christus zou ombrengen. Om deze reden staat onder de priester ook weer de hellehond afgebeeld, net als het geval was bij de schildering van Herodes die opdracht gaf tot de kindermoord. Jozef staat wat terzijde, om daarmee aan te geven dat meer dan dat het zijn kind is dat besneden wordt, het hier om het kind van God gaat. In de klassieke katholieke versie zou deze vaderlijke afstand uitgelegd worden als verwijzing naar de maagdelijkheid van Maria. Tussen Maria en de priester staan nog twee vrouwen. De linker ook in kleding uit de tijd van het begin van onze jaartelling gelijkt op Maria en staat dichtbij haar. Aangenomen mag worden dat het om Elisabeth gaat, die vlak voor Maria bevallen was van haar zoon Johannes (die later aangeduid zou worden als ‘De Doper’).

Op de voorgrond staat een geknielde vrouw afgebeeld in middeleeuwse kleding. Zij is hoogstwaarschijnlijk de toenmalige landvoogdes der Nederlanden, Maria van Hongarije. Aangenomen wordt dat zij diep in de buidel heeft getast om deze schilderingen mogelijk te maken en dat verklaart waarom ze hier als ‘sponsor’ staat afgebeeld. Hoogstwaarschijnlijk is zij eveneens de vrouw die als enige in middeleeuwse outfit van achter de tafel ook toeschouwster mag zijn bij de gebeurtenis. De andere figuranten hebben minder scherp getekende gezichten, met uitzondering van de man geheel links. Uitgedost in de kleuren van de stad Groningen, mag aangenomen worden dat het een stedelijke magistraat was die betrokken was geweest bij de totstandkoming van deze schilderingen. ‘Geweest’, want hij staat een tree hoger dan de geknielde Maria van Hongarije afgebeeld, waarmee is aangegeven dat hij ten tijde van het aanbrengen van de schildering zich al ‘op een hoger plan’ beweegt, ofwel: al is overleden.

De besnijdenis (detail). Foto: Hans van der Veen

Dan de handeling van de besnijdenis zelf. Kijk je goed, dan zie je dat de priester een wat ingewikkelde actie uitvoert: zijn linkerhand beweegt zich alsof hij de besnijdenis verricht, terwijl hij met zijn rechterhand een mandje vasthoudt. Wie goed kijkt ziet boven de rand van dat mandje twee kopjes uitsteken. Het zijn de twee duiven die bij gelegenheid van een besnijdenis geofferd dienden te worden. Eén duif als brandoffer, en één duif als reinigingsoffer om de vrouw na haar bevalling weer ‘in het reine’ te laten komen. De keuze ‘welke hand doet wat’ houdt verband met het feit dat in grote delen van Azië de linkerhand geldt als onrein. Daarom wordt de besnijdenis met deze onreine hand verricht terwijl de offers met de rechterhand worden geaccepteerd.

Tot slot de achtergrond. Lucas of andere evangeliën melden niet waar de besnijdenis plaatsvond. Op grond van de aanwezigheid van de priester is de schilder er kennelijk van uitgegaan dat de gebeurtenis zich afspeelde in een tempel. Het statige bouwwerk op de achtergrond kan daarnaar verwijzen. Hierin is duidelijk een ‘over the top’ perspectief aangebracht: de renaissancistische nieuwigheid van ‘schilderen met perspectief’ in plaats van ‘alleen maar plat vlak’ wordt hier ten volle uitgeprobeerd. Ook hier weer een ‘doorkijkje’ door een raam, refererend aan het uitzicht op de toekomst dat ons geboden wordt door deze geboorte. Mogelijk stelt het boerderijachtige bouwwerk dat door het venster te zien is, de geboorteplaats voor. Het schelpmotief in het fronton (de overspanning van het bouwwerk) is een typisch stijlkenmerk van de renaissance. In de binnenstad van Groningen zien we het onder meer terug in de gevels van het oude Goudkantoor.

 Hans van der Veen