Palmpasen: Niet over het paard getild

Geen Martinidiensten tot en met 31 mei vanwege de corona-maatregelen. Voor afgelopen zondag 29 maart had Marga Baas een korte overdenking verzorgd, ditmaal heeft Jaap Koopmans zijn gedachten aan het papier toevertrouwd (maar dan digitaal), voor Palmzondag 5 april 2020. Lees het hieronder, we weten zeker dat het je zal opvrolijken. Het bijpassende Bijbelgedeelte is Marcus 11 vers 1 t/m 11.

Beminde gelovigen,

Onderweg tussen het dorp Eelde en de buurtschap Winde, kom ik langs een weiland waarin een ezel loopt. Ik ga langzamer en de ezel kijkt mij aan, althans dat verbeeld ik mij. Een ezel kan kijken en tegelijk niet kijken, staren. Een ezel is op het eerste gezicht, op het eerste gehoor, ja ja, ia, ia, een onnozel beest. Een ezel is bijvoeglijk dom. Een ezel is ongecompliceerd, simpel, niet een hooghartig, niet een parmantig dier. Heeft een paard hoofd en benen, een ezel heeft kop en poten, rechttoe rechtaan. Een paard is een edel dier maar – met alle respect – soms net iets teveel, hoofd in glanzend gepoetst tuig, en op hoge benen in hooghartige passen, dravend, hoogdravend. Gedresseerd, gedisciplineerd, hogeschool. Een ezel is dicht bij de grond, laaggeletterd, kop en poten, kop aan een touw, de poten in de modder. Dat gaat ook niet zo hard, een ezel, dat is zwoegen en sjokken. Een ezel is een lastdier, dat merk je aan alles, een werkezel.

Om aan te spiegelen? Kennen we elkaar? Ons kent ons. En warempel, dat meen ik allemaal in één oogopslag te zien in een weiland even buiten Eelde. Een ezel, hoe kom ik van Eelde via Winde – langs wolken, lucht en Winde –, via die ezel, via mijzelf, via jullie, via via, ia ia, in Godsnaam, in een Bijbelverhaal terecht? Ik vermoed via een omweg. Zoals meestal in het leven, zoals meestal in geloof. Geloven is vrijwel nooit rechttoe rechtaan, vaker via omwegen, kronkelpaden, een smalle weg. Een tocht waarop ik jullie vraag met mij mee te reizen. Als het aan mij ligt, liefst wel, een gelukkige reis. Het gaat trouwens nog anders, ga maar bij jezelf na, de reis begint niet nu pas, begint al bij Jezus en nog eerder, ver vóór hem, vér voor ons, een profetische voorspelling in een psalm: “Gezegend die komt in de naam van God”, God heeft Licht geschapen, vier feest met groene takken, lente.

Als ik dat zo in mij om laat gaan, dan zijn het aan de ene kant profetische woorden, hoogdravend, die worden vervuld. Aan de andere kant is het een verhaal van een gewoon mens op een ezel, schoorvoetend. Die Goddelijke ezelrijder die we leren kennen, hebben leren kennen, steeds beter, steeds wonderlijker, vertrouwd en vreemd tegelijk. Het Godswonder van herkenning. Omdat Jezus niet over het paard getild is, past hij zo goed op een ezel. Een gewone man, uit één stuk. En hier voor ons richting Pasen, dit jaar nog meer symbolisch, hoe dat verder gaat. Hoe zal dat waar worden in een lege straat? Een leeg dorp, een lege stad, een leeg land, een lege wereld? Gespiegeld? Niet hoog te paard, maar laaggezeten op een ezel, Hosanna, hei sanna, ho sanna hei, lang zal hij leven in de Gloria, ia. Onderdeel van zijn reis, zijn levensreis, ‘onze reis’ zal gaan via een omweg, neergang door de diepte, verbeeld door, op een ezelin, dat misschien wel onnozele maar ook heel gevoelige dier. Eenvoudig, niet met groot materieel en wapengekletter, maar wel: Houdt moed!

En de leerlingen en volgers, ze doen wat hij zegt, de geschiedenis voltrekt zich in de vanzelfsprekendheid waarmee de gebeurtenissen elkaar opvolgen. En het gebaar wordt begroet door de, ook gewone mensen van de straat, wij? In het leven van alledag, in deze bijzondere tijd, zie je soms zo’n wonder gebeuren, juist dan, juist nu. Zo kunnen we deze gebeurtenissen lezen, waar we zelf misschien wel aan mee zouden willen doen, als leerlingen en volgers. Het gebaar begroeten van een echt mens van God, mens met God, Jezus begroeten in mijn bestaan. Het is prachtig weer daar, vermoed ik, hier, mensen trekken spontaan hun mantels uit. Plaveien de stoffige weg met de allermooiste kleren, zo krijgt niet alleen de weg kleur. Zo krijgt het hele leven kleur. Zo wordt het een feestelijke optocht, van mannen en vrouwen, vaders en moeders, kinderen, ook de allerkleinsten in hun mooiste kleren mogen mee. Al is dat dan dit jaar niet mogelijk, zelfs verboden, dan vrijwel vast en zeker volgend jaar: Palmpasen 28 maart 2021. Laat het klinken als een voorspelling, een belofte. En daarmee heeft die kleine optocht van ooit, nu een extra betekenis. Twee eenvoudige stukken hout, twee, een kruis, het krijgt een emotionele lading die nog eens extra wordt versterkt, in de dubbelzinnigheid ervan, een kruis: hout moet. Feest met een traan en een lach, en daarom een dubbelzinnig feest. (Heeft niet ieder feest, niet alleen nu, maar altijd ook ergens een droevige ondertoon, die een feest nog meer tot feest maakt?)

Als we zo de verbinding kunnen maken met deze dag, deze tijd. Als je je daaraan durft overgeven, krijgt het door alles heen de trekken van een vreugdedans. Leven, de dans niet vergeten, ook al is het ritme verstoord. “Hosanna, gezegend hij die komt in de naam van God”. Een ezel die ons bescheiden maakt, het lied dat ons uitbundig maakt over het wonder van leven, juist ook nu. Primair en basaal, oorspronkelijk, teruggebracht naar oorsprong, bron en hoop ik daaruit het wonder van leven, geloven, open en liefhebben. Liefde in tijden van Corona!

Nog even terug naar de ezel van het begin. Omdat Jezus niet over het paard getild is, paste hij zo goed op een ezel.

In de morgen, nog in de ochtendmist, een wandeling.
De kleur nog vaag, de grond al in het groen.
De lucht nog ijl een prachtig licht van toen,
Stil grazend met een grijze vacht, zie ik opeens op bleke
poten een jonge ezel; zijn oren leken
nergens op en dan die domme kop.
Haar doorzichtige ogen blonken
als water, ernstig en bezonken
en onpartijdig was haar blik.
Ik raakte in verwondering, het zal eerbied zijn geweest,
wat dom, hoezo dom, en wie weet nog meer.
Want het was dit mooie, ongeschonden beest,
waarmee ik anders verder ging.
Een ervaring van tijdloze herinnering:
Besef zoals het is geweest en weer zal zijn.
De gaafheid, de zachtzinnigheid,
een speelse ernst en dromerigheid,
O kan dat steeds beginnen, en weer zo zijn,
na een geduldig ongeduldig wachten
kan dat steeds opnieuw beginnen,
langs een weiland met een ezel.
Ik vermoed dat zij er nog net zo staat, die ezelin.
Kijkend niet kijkend.
Ik kijk naar haar, alsof er iemand op haar rug heeft gezeten. Ja ja, ia, ia.

– Jaap Koopmans